Hoe België de Britse identiteit mee vormgaf
Van Waterloo tot de Westhoek bevat de Belgische grond Britse doden. Professor Engelse literatuur en cultuur Marysa Demoor ging op zoek naar de banden tussen deze twee landen. Die waren zeer hecht en zelfs bepalend voor de Britse identiteit, maar niet altijd even hartelijk: door je af te zetten tegen Vlamingen, werd je in de negentiende eeuw een beetje meer Brit.
Toen Agatha Christie haar befaamde Hercule Poirot bedacht, had ze daarbij een heel specifieke man voor ogen: Jacques Joseph Hamoir, een voormalige Belgische gendarme die, nadat hij gewond was geraakt in de strijd tegen de Duitse bezetter, in januari 1915 naar Engeland was gevlucht. Christie ontmoette Hamoir in haar woonplaats Torquay, waar heel wat vluchtelingen werden opgevangen. Dat schreef althans de Daily Telegraph in 2014.
Of het echt om die man gaat, wordt betwijfeld. Wat wel als een paal boven water staat, is dat Hercule Poirot op een Belgische oorlogsvluchteling is gebaseerd. Dat zei Agatha Christie zelf, en ze voegde er nog aan toe dat ze hem met zijn korte gestuikte gestalte en zijn eivormige hoofd dat hij altijd wat schuin houdt terwijl hij aan zijn moustache friemelt, tegenover die grote Britse detective had willen plaatsen, Sherlock Holmes. Die was groot en slank, een beetje slordig, verslaafd aan drugs en in al zijn excentriciteit een fan van de honingbij.
Dat mensen hun identiteit opbouwen door die tegenover anderen te definiëren en dan meer bepaald hoe de Britten dat deden door zichzelf te vergelijken met de Belgen is nu ook het onderwerp van een boek: A Cross-Cultural History of Britain and Belgium, 1815 – 1918: Mudscapes and Artistic Entanglements, geschreven door Marysa Demoor, professor Engelse literatuur en cultuur aan de Universiteit Gent.
Natuurlijk waren er altijd al contacten geweest tussen de Britten en de bewoners van het land aan de overzijde van de Noordzee, ook lang voor 1815, aldus Demoor: Willem de Veroveraar was met Matilda van Brugge getrouwd en het leger waarmee hij in 1066 Engeland binnenviel bestond voor een kwart uit Vlamingen. Ook Geoffrey Chaucer was met een Vlaamse getrouwd en in zijn Canterbury Tales beschrijft hij hoe Vlaamse wevers die naar Engeland waren uitgeweken nogal eens een kopje kleiner werden gemaakt.
In 1815 veranderde er iets: toen vond de slag bij Waterloo plaats, een funderende gebeurtenis voor het Britse natiegevoel. Waterloo Station en Waterloo Bridge zijn zo ingeburgerd dat we niet eens beseffen dat ze naar de slag zijn genoemd die in feite de slag bij Mont Saint Jean zou moeten heten, want daar vond hij echt plaats. Maar de Duke of Wellington, die een groot deel van de troepen had aangevoerd, vond Waterloo beter bekken, en de overwinnaars hebben natuurlijk altijd gelijk.
Tijdens de slag bij Waterloo was er zoveel Brits bloed in de Belgische bodem getrokken dat die ook een beetje Brits was geworden
Hoezeer Waterloo leefde bij de bevolking mag blijken uit de vele schilderijen die eraan zijn gewijd en uit de poëzie die erover is geschreven. Er was daar veel bloed vergoten dat in de Belgische bodem was getrokken, waardoor die ook een beetje Britse bodem was geworden. William Wordsworth vond het een schande dat Wellington steevast met alle eer ging lopen terwijl de gesneuvelde soldaten en officieren amper het vermelden waard werden geacht. Robert Southey, op dat moment de poet laureate, vroeg aandacht voor de Nederlanders en de Pruisen die net als de Britten tegen Napoleon hadden gevochten. Voor Lord Byron toonde de slag vooral de menselijke conditie waarin de onoverkomelijke dood centraal stond en hij betreurde dat het vooral een nederlaag was geworden voor de vrijheid aangezien de republiek het had moeten afleggen tegen de koninkrijken. En dan was er Walter Scott, die veel gelijkenissen zag tussen de situatie van de Vlamingen in België en die van de Schotten in het Verenigd Koninkrijk en het een schande vond dat het slagveld een paar maanden na de strijd overspoeld werd door souvenirverkopers. Want inderdaad, Waterloo werd in geen tijd een bedevaartsoord voor de Britten en misschien voelden ze er zich wel Britser dan thuis.
© Wikimedia Commons
Met Waterloo kwam natuurlijk een heel land mee. Op weg naar de plek waar de Britse natie een gezicht kreeg, deden de reizigers steevast ook Oostende, Brugge en Gent aan, en sommigen maakten ook een uitstapje naar Antwerpen. Ook dat werden voor de vorming van hun identiteit doorslaggevende ervaringen, soms in positieve, maar meestal in negatieve zin. Door je af te zetten tegen de Vlaming werd je een beetje meer Brit.
Er waren ook uitzonderingen. Frances Trollope, de moeder van de schrijver Anthony Trollope, die in 1834 met haar gezin naar Brugge was gevlucht omdat de schuldeisers te dichtbij begonnen te komen, vond Vlaanderen prachtig. En ze meende het wellicht ook, want ze had niet de gewoonte een blad voor de mond te nemen. Het boek dat ze over Parijs schreef begon ze bijvoorbeeld met: “What a dreadful smell.”
Ook William Morris, een van de mannen achter de Arts and Crafts-beweging, was helemaal weg van Vlaanderen. Hij ging er op huwelijksreis, verstond Nederlands, bewerkte twee gedichten van Jacob van Maerlant tot ‘Mine and Thine’, dat in 1891 in de bundel Poems by the Way stond, en gebruikte vanaf 1854 Jan Van Eycks motto “als ich can”, wat zoveel betekent als: ik heb dit naar mijn beste vermogen uitgevoerd.
Walter Scott zag veel gelijkenissen tussen de situatie van de Vlamingen in België en die van de Schotten in het Verenigd Koninkrijk
Maar de meeste Britten die Vlaanderen en Brussel bezochten pompten zich toch vooral op ten koste van de Vlamingen die ze steevast dom, vadsig en minderwaardig vonden, opinies waarin ze volgens Demoor ook nog eens gesteund werden door dé reisgids van die tijd, Murray’s Guide to Belgium. In de editie van 1838 stond nog dat België voor een derde uit Franstaligen bestond en voor twee derde uit Nederlandstaligen. In de editie van 1860 was daaraan toegevoegd dat de Vlamingen jammer genoeg verstoken bleven van de wereldtaal die het Frans was en dat dit er ook duidelijk aan te merken was. Zij waren stuk voor stuk onderontwikkeld. Vandaar dat William Makepeace Thackeray (de auteur van Vanity Fair) zich vrolijk kon maken omdat de Antwerpenaars met moeite hun Franse moedertaal spraken en de tot Brit genaturaliseerde Amerikaan Henry James teleurgesteld was dat de Belgische vluchtelingen die hij tijdens WO I opving van die imbeciele Vlamingen waren waar niets mee aan te vangen was. Nee, zei hij tegen zijn vriend Maurice Maeterlinck, die in 1911 de Nobelprijs voor de Literatuur kreeg, dan waren Franstaligen toch echt wel van een heel ander intellectueel kaliber, even vergetend dat Maeterlinck weliswaar in het Frans schreef, maar in de Vlaamse stad Gent woonde.
© Wikimedia Commons
Waterloo verdween mettertijd naar de achtergrond, toont Demoor. William Morris liet het links liggen en ook de prerafaëlieten hadden er niets mee. Maar de kunst van Van Eyck en Memling sprak hen des te meer aan. In een van de beste hoofdstukken van het boek gaat Demoor dieper in op de leerschool die Jan en Hubert van Eycks Het Lam Gods was voor Dante Gabriel Rossetti. Zijn eerste olieverfschilderij, Girlhood of Mary Virgin, dat hij maakte toen hij terug in Engeland was, is in feite niet meer of minder dan een ode aan het schilderij in de Gentse Sint-Baafskathedraal. In Vlaanderen maakte hij ook kennis met tekst op schilderijen, met verluchte handschriften en ontdekte hij dat je naakt voor een groot publiek aanvaardbaar kunt maken door het in een religieuze context te plaatsen. Maria Magdalena mocht verleidelijk zijn. De Britse goegemeente, die de vrouw nog steeds op Victoriaanse wijze zag, als engel of hoer dus, vond het echter maar niets. Primitief en subversief waren die prerafaëlieten die hun heil zochten in de middeleeuwse barbarij.
© artuk.org
Demoor kan niet verhelen dat haar boek gegroeid is uit een aantal eerder gepubliceerde artikels, waardoor er soms herhalingen in voorkomen en halve verhalen soms honderd pagina’s verder weer opgepikt worden. Dat heeft als gevolg dat de eenheid soms een beetje zoek lijkt.
Toch is haar Cross-Cultural History of Britain and Belgium bijzonder interessant. De manier waarop Demoor dood, modder en de geboorte van een identiteit samenbrengt, is ronduit fascinerend, zeker wanneer ze het over dat tweede Waterloo heeft, het IJzerfront tijdens WO I. Vlaanderen werd toen gezien als een verkrachte vrouw, Groot-Brittannië als de man die deze vrouw zou verdedigen, waarbij Moeder Aarde een bron van macabere vruchtbaarheid werd. Zo beschrijft Ford Madox Ford in Parade’s End hoe een lijk uit de grond wordt getrokken in termen van een geboorte, alsof de soldaat die dit doet een vroedvrouw is. Op het Kerkhof van Nieuwpoort is een soldatengraf te zien dat gemaakt is van een babybedje, toont een foto in het boek van Demoor.
Tijdens en na WO I zijn er honderddrieëndertig Britse militaire begraafplaatsen aangelegd. Het zijn niet alleen emotioneel, maar ook officieel stukjes Brits grondgebied die een immense bijdrage hebben geleverd aan de vorming van de Britse identiteit en die, zoals Demoor schrijft, Vlaanderen en Groot-Brittannië voor eeuwig en altijd aan elkaar binden.